Mythes differentiatie
Differentiëren doe je niet enkel voor de sterke en zwakke leerlingen uit je klas, dit moet je voor elke leerling doen. Je moet kijken naar de noden van elke individu. Je kan sommige leerlingen wel groeperen, de leerlingen die zo goed als dezelfde noden hebben. Hen kan je dan dezelfde differentiatie bieden. Er zijn ook leerlingen in je klas die echt een specifieke nood hebben, hier moet je dan ook rekening mee houden.
Houd dus ook rekening met de 'middelmaat' en geef hen ook differentiatiemateriaal. Zij kunnen hier ook door gemotiveerd worden en willen ook wel eens een uitdaging. |
Differentiëren moet je eigenlijk altijd doen. Het kan niet dat je een les maakt met 1 aanpak en dat die voor alle leerlingen goed is. Je moet altijd denken aan elke leerling en hoe die de doelen beter zou kunnen bereiken, hoe je die meer kan uitdagen, welke doelen die moet bereiken,.. Ook moet je rekening houden met de leef- en belevingswereld van de leerlingen, zo zullen ze gemotiveerder in je les zitten.
|
Het lijkt soms alsof de sterken de enige leerlingen zijn die echt vooruitgang maken, maar dit is zeker niet waar. Elke leerling maakt voortdurend vooruitgang, ook de zwaksten uit je klas. Je probeert hen zoveel mogelijk te ondersteunen om de minimumdoelen te bereiken en deze bereik je dan meestal ook, als dat geen vooruitgang is! Hiernaast zal je van het concrete niveau naar het schematische niveau gaan en van het schematische niveau naar het abstracte niveau (het CSA-principe). Dit zijn enorme sprongen en hier moet je zeker oog voor hebben. Geef deze leerlingen ook maar de nodige complimenten voor hun vooruitgang!
|
Zeker niet, dit zou niet haalbaar zijn. Zoals eerder vermeld bij 'enkel voor zwakke en sterke leerlingen' moet je leerlingen die zo goed als dezelfde noden hebben, groeperen. Zo krijg je niveaugroepen en kan je die niveaugroepen een bepaalde differentiatie aanbieden. Differentiëren wilt ook niet zeggen dat je per se bij elke leerling moet gaan zitten en een uitleg moet doen of samen oefeningen moet maken. Differentiëren betekent ook ondersteunend materiaal voorzien, extra tijd geven bij het maken van oefeningen, minder oefeningen laten maken,... Meer uitleg hierover vind je bij 'differentiatievormen'.
|
Kijk bij elk kind naar de sterktes en zwaktes. Het is niet omdat een kind wiskundig zwak is, dat het ook zwak is in taal. Heb dus geen vaste niveaugroepen die je altijd gebruikt, maar kijk naar elk leergebied. Kijk af en toe ook eens naar de specifieke les: sommige leerlingen zijn zwak in wiskunde, maar kunnen een onderdeel wel goed. Laat hen dan verder werken zonder hulpmiddelen.
Reflecteer geregeld over de niveaugroepen: zijn ze wel nog oké? Leerlingen evolueren en je moet hen dan niet vast zetten in hun rol. Andere leerlingen kunnen het weer moeilijker krijgen en hebben dan weer meer nood aan hulp. Zorg ervoor dat je geen leerlingen laat vastroesten in 'hun niveau'. |
Bij 'differentiatievormen' had ik het al over het differentiëren in (minimum-)doelen. Als je in je lessen differentieert in doelen, kan je dit natuurlijk ook in je toetsen doen. Dit gebeurt trouwens al vaak bij de lessen beweging. Je kijkt naar de prestatie van die specifieke leerling en geeft op basis daarvan punten. Waarom zou je dit niet bij andere vakgebieden kunnen doen?
Je kan ook differentiëren in het afnemen van de toets. Bijvoorbeeld: bij een toets begrijpend lezen wil je weten of de leerlingen begrijpen wat er in een tekst staat. De zwakke lezers in je klas zullen fouten maken omdat ze de tekst niet goed kunnen lezen, niet omdat ze de tekst niet begrijpen. Je kan voor hen de tekst dus voorlezen en de sterke lezers laat je de tekst zelf lezen. |