Differentiatievormen
Je doet sowieso een klassikale instructie voordat je de leerlingen zelfstandig laat werken. Vaak, om niet te zeggen altijd, gebeurt het dat er na deze klassikale instructie toch nog leerlingen zijn die de leerinhoud niet begrijpen. Je kan dan klassikaal extra uitleg geven, maar hier rem je de sterke leerlingen natuurlijk mee af. Het is dus beter om te kiezen voor een verlengde instructie voor de zwakke leerlingen. Je maakt als het ware een 'miniklasje' met de leerlingen die extra uitleg nodig hebben. Aan hen leg je de leerinhoud nog eens goed aan. Wanneer ze het begrijpen, kunnen ze zelfstandig verder werken.
|
Een werkboek biedt (gelukkig) vele oefeningen aan. Oefenen is belangrijk, maar het belangrijkste blijft dat de leerlingen de doelen van jouw les bereiken. Het is dus niet erg als niet alle oefeningen ingevuld worden als de leerlingen wel de doelen bereikt hebben. Daarom kan je voor de zwakke leerlingen oefeningen selecteren die ze moeten maken. Zo hebben ze meer tijd om bij deze oefeningen goed na te denken en werken ze goed aan de doelen. Voor de sterke leerlingen kan je extra leerstof voorzien. Hierbij zorg je best voor leuke leerstof, zodat dit motiverend werkt. Je kan bijvoorbeeld gebruik maken van de Spetteroefeningen.
|
Een les duurt 50 minuten. Binnen deze tijd wil je een uitleg geven, de oefeningen laten maken en wil je controleren of de leerlingen de doelen hebben bereikt. Bij het maken van de oefeningen wil je natuurlijk ook dat de leerlingen voldoende tijd hebben. Sommige leerlingen zullen door de oefeningen vliegen en andere leerlingen zullen hier echt hun tijd voor nodig hebben. Het is belangrijk dat je deze laatste groep leerlingen voldoende tijd geeft. Als je hen afjaagt, zullen ze fouten maken terwijl ze het eigenlijk wel weten. Daarom moet je dus ook tijd differentiëren. Deze differentiatievorm zal je moeten combineren met de differentiatie naar leerstof, zodat de snelle leerlingen zich niet gaan vervelen.
|
De eindtermen zijn de minimumdoelen, deze moeten bereikt worden om het diploma lager onderwijs te krijgen. Je moet als leerkracht streven naar het bereiken van deze doelen bij alle leerlingen. Naast de minimumdoelen zijn er nog een hele reeks andere doelen, deze probeer je met zoveel mogelijk leerlingen te bereiken. Het verschil is dat als een leerling deze niet bereikt, die wel nog steeds zijn diploma lager onderwijs krijgt. Bij zwakke leerlingen kan je de lat dus lager leggen door enkel te streven naar het bereiken van deze minimumdoelen. Bij sterke leerlingen kan je de lat dan weer hoger leggen door vele andere doelen ook proberen te bereiken.
|
Deze differentiatievorm is voor de zwakke leerlingen. Je kan hen zelf extra zorg geven, dit doe je aan de hand van bijvoorbeeld een verlengde instructie (zie uitleg bij 'differentiatie naar instructie'). Daarnaast kan je ook een zorgleerkracht inschakelen. Deze leerkracht heeft heel wat ervaring met zwakke leerlingen en kan deze dus perfect helpen. Als je hem/haar in jouw les laat helpen voor deze groep leerlingen, ben jij trouwens meer beschikbaar voor de andere leerlingen.
|
Dit zal voor vele leerlingen een moeilijke differentiatievorm zijn, maar hij bestaat. Je kan leerlingen op een andere manier beoordelen en dus andere punten geven. Zo krijgt een zwakke leerling 7/10 bij 4 fouten en een sterke leerling met de zelfde fouten zou 6/10 krijgen. Punten zijn belangrijk voor ouders en zij willen hier een goed beeld van. Je geeft dus eigenlijk weer hoe deze leerling het heeft gedaan voor zijn/haar doen. We weten namelijk allemaal dat de ene leerling zeker een 9/10 moet hebben en de andere is dan weer goed bezig met een 7/10.
|